1e Opdracht:
Kies zelf twee monologen uit een toneelstuk en leer die uit je hoofd en bereid ze voor om als een scene te presenteren. Denk daarbij na over wie je speelt, waar je bent en wat je daar komt doen. Bij het presenteren van je monoloog mag je gebruiken wat er in het lokaal aanwezig is. Een van je mede-auditanten kan als tegenspeler fungeren. Eén monoloog moet dateren uit de periode voor ±1880. De tweede monoloog moet een moderne monoloog zijn uit de 20e/21e eeuw. Beide monologen moeten maximaal 30 regels lang zijn (echt niet langer! Ook niet als het korte regels zijn!) (Denk aan de monologen die we je voor de eerste ronde hebben toegestuurd als voorbeeld.)
BELANGRIJK: ZET BIJ ELKE MONOLOOG ERBIJ UIT WELK STUK DE MONOLOOG KOMT EN WIE DE SCHRIJVER IS.
Lees de toneelstukken waar de monologen uit komen helemaal.
Kies een monoloog uit een stuk dat al eerder is gespeeld. Geen eigen teksten, en geen verhalen of gedichten. Tot slot; Kies monologen die je persoonlijk interesseren. Die je mooi vindt, of die je goed vindt, die je tot nadenken aanzetten, ontroeren of aan het lachen maken. Monologen die jij graag wilt spelen.
2e opdracht:
Kies een lied uit in de Nederlandse taal dat je goed kent en dat je moet zingen zonder instrumentale begeleiding. Het moet beslist een Nederlandstalig lied zijn; het mag van alles zijn, van cabaret, smartlap tot klassiek, als het maar in de Nederlandse taal is. Kinderliedjes zijn niet toegestaan. Kies een lied dat niet langer is dan 3 coupletten.
3e opdracht:
Twee dialogen leren. De ene is uit het stuk “de meeuw” van Anton Tsjechov. De andere dialoog komt uit het stuk “De Geit, of: wie is Sylvia” van Edward Albee. Leer van beide dialogen beide rollen uit je hoofd. Lees van allebei de stukken in ieder geval een goede samenvatting zodat je weet waar het stuk over gaat. Als je tijd hebt om de stukken te lezen; nog beter.
4e opdracht:
Maak een cultureel CV te maken van jezelf. In de derde ronde voer je, aan de hand van dit culturele CV een gesprek met de theoriedocenten.